Schaken: Toen en Nu (deel 1)

Onze gemeenschappelijke hobby, het schaken, beoefen ik nu bijna 50 jaar in clubverband. Er is enorm veel veranderd gedurende die tijd. Mijn vroege herinneringen gaan terug naar de jaren '70. Je kon toen in 1977 voor 5 gulden de tweekamp voor de WK-cyclus Portisch - Larsen in de Doelen bijwonen. Een demonstratiebord zoals wij op de club hebben - waar de stukken af en toe van de richels vallen - hadden ze daar ook. Die werd bediend door een jongeman die, zodra er een zet gedaan was, half over het bord hing om te kijken wat er dan wel gespeeld was, om vervolgens die zet op het demonstratiebord uit te voeren, geheel correct trouwens. Misschien was er een commentator ergens in een zaal, ik weet het niet meer. Ik vond het al prachtig daar die helden te zien op zo korte afstand, de zetten leken zo logisch en begrijpelijk, hoe moeilijk kon het zijn? We weten allemaal het antwoord op die vraag.

Het was ook de periode dat het schaakcafé “de drie Ballons? aan het Tiendplein druk werd bezocht. Ik kreeg er mijn eerste schaakvrienden, speelde vluggertjes aan de lopende band en bekeek met andere schakers opgaves uit de schaakcolumns in de kranten, die daar overal lagen. Hier kreeg ik ook het eerste gevoel van dat de schaakwereld een soort familie is, waar begrip is voor het lief en leed wat je meemaakt achter het bord. Ik merkte een verbondenheid in de passie voor het spel, en ook frustratie over ons eigen onvermogen dit spel ooit echt te gaan begrijpen: maar die werd dan wel weer gecompenseerd met de verrukking die we konden voelen wanneer we een mooie zet gespeeld zagen worden.

Het bleef echter niet bij schaken alleen. Op een avond, we waren met een man of vier - toen waren het nog altijd alleen mannen - aan het schaken toen een van ons bier ging halen, de vier vaasjes neerzette en zei “dit is de laatste, na deze ga ik terug naar Oblomov”. Op mijn vraag antwoordde hij dat hij in een boek “zat” waar hij maar moeilijk lang van kon wegblijven. Nieuwsgierig ging ik de volgende dag naar Donner en kocht Oblomov van Ivan Gontsjarov, en daarmee was mijn interesse voor Russische literatuur gewekt. Gogol, Dostojevski, Poesjkin, velen volgden en allemaal te danken aan dat zaadje dat die avond in het schaakcafé geplant werd. Ik begon met een van mijn nieuwe vrienden correspondentieschaak te spelen. Niet met brief en postzegel, nee nee, met girobetaalkaarten! Ik stuurde dan een frankovrije betaling van 1 gulden, met bij de mededeling 1.d2-d4, en kreeg dan een paar dagen mijn gulden weer terug met de mededeling 1….., Pg8-f6. Dat ging zo een tijdje door tot ik een belletje kreeg van de postgirodienst dat het betaalverkeer niet voor dit soort doeleinden misbruikt mocht worden en of ik er per direct mee wilde stoppen. Law abiding citizen as i am, i did.

Het andere gedeelte van mijn schaakwereld speelde zich af bij de schaakclub NRSG-Wilhelm Steinitz, de club die zich na raadplegen in het telefoonboek het dichtst bij Blijdorp bevond, waar ik toen woonde. De leden waren dusdanig veel ouder dan ik dat ik op mijn notatiebiljet schreef : wit: Dhr.Engel  zwart: Rob Hopman; ik had ook geen flauw idee welke voornamen ze droegen. We kregen les van Wim Westerveld, toen vaste kracht in het eerste van Rotterdam. Het was allemaal erg formeel, ik kwam al gauw bovendrijven en ging mijn volgende stap plannen. Samen met Peter de Korver en Philip van Gelderen (+) begon ik ook toernooien te spelen: je sleepte dan je schaakboeken mee in je bagage ( vooral tent en kookgerei) en bereidde je daarmee voor.

Hoe anders het was vergeleken met nu, was ook het verrassingselement, of onzekerheid zo je wilt. Je ging naar de club en wist niet wie daar zouden zijn. Misschien ging je wel met veel zin naar het schaakcafé en was geen schaker daar te bekennen. Op toernooien kon je je niet op tegenstanders voorbereiden omdat die informatie gewoon niet voor het oprapen lag. Er werd sowieso weinig afgesproken of gepland, je zag het wel als je aankwam. Ik heb het later beschouwd als een oefening in het omgaan met teleurstellingen, maar dat begreep ik toen nog niet. Het was zo achteraf naar mijn mening niet slechter of beter, gewoon “anders”.

Rob Hopman

Back to Top