Gelijkspel waar meer in had gezeten

Met een 4-4 gelijkspel is het eerste team niet erg opgeschoten. In de KNSB klasse 3E zijn er 3 teams die strijden om promotie en 3 teams die strijden tegen degradatie. Het eerste team van Overschie blijft daar keurig buiten. Het enige dat de spelers aan dit duel over 23 jaar nog herinneren is de speelzaal. Die was te klein voor het aantal schakers. Te warm. Te weinig zuurstof. Te weinig toiletten. Te veel okselgeur. Als je niet voldoende naar voren zat liep je de kans elke 2 minuten de kruis of het achterwerk van schakers in je nek te krijgen. Dat alle aanwezigen allemaal dezelfde verkoudheid hebben opgelopen is een zekerheid.

We hadden moeten winnen. Op drie borden werden (zeer, zeer, zeer) gewonnen stellingen om zeep geholpen. In plaats van 3 uit 3 leverde dat een 0,5 uit 3 op (Karel, Cor en Robert). Daar tegenover stond dat op 2 borden vanuit een matige, bedenkelijke stand toch werd gewonnen (Niels en Ernst). Voor de 3 andere borden gold dat er op een normale, voorspelbare wijze werd gewonnen, verloren of gelijk gespeeld (Q, Eric en Henri). Normaliter beschrijven we de partijen vrij uitgebreid. Om verveling, voorspelbaarheid en onnodige opsommingen van feitjes en indrukken waarbij je je afvraagt waarom er zoveel woorden worden gebruikt om iets simpels uit te leggen en steeds meer tot irritatie leidt, tot zelfs het opnieuw beginnen van het lezen van een zin en dan erachter komen dat de zin niet eens echt lekker loopt, te voorkomen, pakken we het ditmaal anders aan.

We gaan het hebben over het eindspel. Dat is de fase waarin, als beiden uitgeput op het keukenblad liggen snakkend naar een sigaretje … oh wacht, dit was het schaakverslag. Het eindspel is de fase waarin je het meest als schaker te leren en ontwikkelen hebt. De fase waarom Carlsen de beste is en niet die andere negen van de top 10. Je kunt prima openingen met engines leren, puzzeltjes maken, mat in 4 oplossen, maar als je niet weet hoe je een sterk paard tegen een slechte loper uitspeelt, of in toreneindspel primair op activiteit en secondair op materiaal let, dan kun je net zo goed gaan dammen.

Van twee van onze spelers pakken we een fragment. Het gaat er even niet om wie welke kleur had en wie wat deed. Mocht je denken dat er naast de fragmenten ook nog een verslag van de wedstrijd volgt dan heb je het mis. Het verslag van de wedstrijd heb je al gelezen, het is 4-4 geworden en we hadden moeten winnen.

Partij 1, fragment 1

Zwart is een pionnetje kwijt geraakt. De vraag is natuurlijk: is dit te winnen? En zo ja, wat is het plan? Het eerste dat natuurlijk opvalt is dat de lopers van dezelfde kleur zijn. Dat maakt de kans op winst vele malen groter. Een tweede aspect is dat de pionnen ver uit elkaar liggen. Ook die kennis van eindspelen is belangrijk: wit kan op twee vleugels of fronten spelen zoals dat heet, waarbij er een cruciale rol voor de koning is weggelegd. Deze twee aspecten samen maken dat wit gewonnen staat. Het plan daarvoor is om de koning centraal te houden en de f-pion op te laten rukken. Toch zijn eindspelen erg lastig, want je moet altijd blijven opletten. Zo was één moment in het eindspel waarbij zwart toch remise kon maken: ziet u het?

Partij 1, fragment 2

Het valt direct op dat de witte koning onnodig naar de rand is gegaan en dat wit zelf zijn pion van g5 naar g6 heeft gezet. Ook staat de zwarte loper een stuk meer actief. Zwart had hier remise kunnen maken met f6-f5! Wit kan niet veel anders dan de pion pakken, waarna zwart met de loper op f3 staat. Het eindspel dat dan ontstaan is opeens niet meer gewonnen, omdat zwart, zodra de witte koning richting de a-lijn gaat, Lh5 en Lxg6 kan spelen. Daarna ontstaan het bekende eindspel van alleen een a-pion (randpion) en dat is niet genoeg voor de winst.

Partij 2, fragment 1

Wit heeft een pion meer. Dat niet alleen, er is ook sprake van een slechte loper voor zwart en een sterk paard voor wit. Een loper kan niet van kleur veranderen, een paard wel. Er zijn vele stelling waarin een loper sterker is dan een paard (ook in eindspelen) maar in dit geval is juist het paard veel sterker. Het plan van wit is tweeledig: koning laten meedoen (vrijwel altijd een van de belangrijkste aspecten van een eindspel!!) en een vrijpion creëren. Ook is in het algemene zin goed de witte pionnen op zwart te houden, tenzij ze gedekt (kunnen) worden door paard en/of koning. In slechts 10 logische zetten wist de witspeler te bereiken dat a-pion van zwart geruild was, dat de witte koning op c5 stond en op de koningsvleugel stond alles op zwart.. Zwart zag in dat het hopeloos was en gaf op.

Partij 3, fragment 1

Hoewel zwart een pion meer heeft, kan er niet gewonnen worden, ook al heeft zwart de loper “van de goede kleur”. Zoals we allemaal weten kan je met een randpion en een loper alleen winnen tegen een koning als de loper dezelfde ‘kleur’ heeft als het veld van promotie. Als dat niet zo is, komt je niet verder dan remise (door pat). In dit geval heeft wit er een heel paard bij en die kan vrij eenvoudig ofwel de koning irriteren ofwel de pion ophalen. Het plan voor wit is eenvoudig: ren naar g1 en haal het paard erbij. Het gaat er niet om dat je alle zetten ziet. Bij eindspelen gaat het vaak om ideeën en structuren zien. De zetten komen dan vanzelf. Met in de kleine lettertjes altijd waarschuwing dat een ongelukje in een klein hoekje zit. Of zoals ze bij DSC zeggen: een ongeluk zit in een te krappe speelzaal met teveel schakers.

Back to Top